Elke maand schrijft topatlete Naomi Sedney (22) een column voor Hardloopnetwerk. Hierdoor excelleert Naomi dus niet alleen op de baan, maar ook in haar treffelijke schrijfvaardigheid. Haar maandelijkse column wijdt de atlete natuurlijk aan de atletiek.
Logica suggereert dat de snelste/sterkste/best getrainde atleten uiteindelijk naar huis gaan met goud. De vele verrassingen van het afgelopen WK suggereren iets anders. Er liepen dit jaar vijftien vrouwen onder de 11 seconden op de 100m. Elf daarvan haalden ook daadwerkelijk het WK. Het virtuele podium voor hen bestond uit Elaine Thompson, Michelle-Lee Ahye en Murielle Ahouré. Het daadwerkelijke podium in Londen? Tori Bowie, Marie-Josée Ta Lou en Dafne Schippers. Waar komt dat verschil tussen de ‘logische’ favorieten en het uiteindelijke podium vandaan? Het (korte) antwoord is vrij simpel: je moet meer dan alleen snel zijn om te kunnen winnen.
Laten we het bij de sprint houden ter illustratie: je moet in ieder geval snel zijn, uiteraard, maar je moet ook, en misschien wel vooral, snel zijn als het télt. Ikzelf heb dit seizoen zo’n vijftien races gelopen, met wisselend resultaat. Als ik mijn snelste tijd (11.25) had gelopen op het WK, had ik in de halve finale gestaan… Dat deed ik niet, dus dat stond ik niet. Ik was dus niet snel toen het telde.
Er zijn twee grote punten die daar de oorzaak van kunnen zijn: óf ik was fysiek niet op mijn best, óf ik was mentaal niet waar ik moest zijn. Om snel te zijn als het telt, probeer je als atleet (of, laten we eerlijk zijn, als coach) een bepaalde opbouw in je seizoen te hebben, waardoor je in ideale fysieke fitheid op een toernooi aankomt en daar kan pieken. Die fysieke fitheid is, ongelukkige blessures daargelaten, eigenlijk het simpelst.
Dan het mentale aspect: hoe kan je omgaan met de druk? Hoe kan je omgaan met de verwachtingen? Wat gebeurt er met je als atleet op het moment dat er 60.000 mensen doodstil worden als jij in je blok gaat zitten voor de enige race die telt voor goud?
Sommige atleten kunnen het van nature, zij stijgen boven zichzelf uit als de spanning toeneemt en presteren vrijwel altijd op de momenten die tellen. Andere atleten moeten dit door ervaring leren en weer andere atleten zullen het nooit kunnen. Het is niet alleen de strijd die het publiek ziet, die de atleten met elkaar uitvechten, maar ook de strijd met jezelf en je eigen zenuwen, die je moet zien te winnen. En als je die allebei wint… dan ben je wereldkampioen.
NB: (Voor wie het wil weten: bij mijn WK was het mentaal en ik ga er vooralsnog vanuit dat ik in de categorie ‘kan het leren’ val.)